Na de bezetting van Nederland in mei 1940, werd door het Duitse bewind de ideologie van het Nationaal-Socialisme ingevoerd. Hieronder vielen de Neurenberger rassenwetten, waarin was vastgesteld wie jood was. De invoering van anti-joodse maatregelen gebeurde geleidelijk. De Joodse Raad kreeg de taak om deze maatregelen via Het Joodsche Weekblad aan de joodse bevolking kenbaar te maken. Enkele van de verordeningen:
05-10-40 Overheidspersoneel moest een Ariërverklaring tekenen. Joden werden uit hun functie ontheven
10-01-41 Registratieplicht voor joden.
13-02-41 Vorming van de Joodse Raad.
12-03-41 Joodse bedrijven werden onder toezicht gesteld van een Verwalter of een Treuhänder.
31-03-41 Oprichting van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung.
08-08-41 Alle geldelijke bezittingen (contanten, aandelen, enz.), kunstbezit en onroerend goed van joden moest worden opgegeven bij de Duitse Liro-bank.
01-09-41 Joodse kinderen moesten naar aparte scholen.
15-09-41 Joden mochten geen bezoeken meer brengen aan parken, dierentuinen, cafés, restaurants, hotels, schouwburgen, bioscopen, sportinrichtingen, openbare bibliotheken, en musea. Eigenaren van dergelijke gelegenheden dienden een bord met het opschriften ‘Verboden voor Joden’ bij de ingang te plaatsen.
07-11-41 Joden mochten zonder reisvergunning niet meer reizen of verhuizen.
10-01-42 Werkeloze joden werden tewerkgesteld in 50 joodse werkkampen in Nederland.
23-01-42 In het persoonsbewijs van joden werd een “J” gestempeld.
02-05-42 Het dragen van de Jodenster, zichtbaar op de kleding, werd verplicht gesteld.
26-06-42 Begin van de deportaties naar het Oosten. Westerbork werd in gebruik genomen als doorgangskamp.
17-07-42 Joden mochten alleen nog winkelen tussen 3 en 5 uur ’s middags.
04-1943 Joden mochten niet meer in de provincies wonen. Zij moesten verhuizen naar enkele daartoe aangewezen grote steden.
12-1943 Volgens een officiële verklaring woonden er geen joden meer in Nederland. Ondergedoken joden werden opgespoord.