Uit: 1897-1977 Sallandsche bank
Op 10 mei 1940 lieten doffe dreunen tot ver in de omtrek van Deventer horen dat de Ijsselbruggen werden opgeblazen. Door Nederlandse militairen, om de opmars van de onverhoeds binnengevallen Duitsers te stuiten, althans te vertragen. De vernielingen waren echter onvoldoende om de Duitse pantsertrein, die in aantocht heette te zijn, het passeren te beletten.
Op 10 april 1945 opnieuw doffe dreunen bij Deventer. Zonder mankeren deze maal, want de Duitsers waren zeer bedreven in het aanrichten van verwoestingen. De Ijsselbruggen gingen dan ook geheel volgens plan grondig in vernieling. Maar hoe belangrijk de vaste oeververbindingen ook mochten heten voor de stad en hoezeer zij ook het aanzien van Deventer bepaalden, toch was de vreugde om deze explosies groter dan het verdriet. Zij lieten de burgerij namelijk weten, dat de lang verbeide aftocht van de bezetters ten naaste bij was afgerond. De Duitse reeks van doffe dreunen was echter –ook al drong dat slechts tot een enkeling door- een onvoltooide. Er ontbrak een serie ontploffingen aan, die hoog genoteerd stond op de lijst van het ‘Sprengkommando’. Niet omdat de naderende Canadese bevrijders de vernietigingstroepen te vlug af waren, maar wel omdat een stel dappere Deventernaren er een (wapen)stokje voor staken…
Duitse vernietigingstroepen hadden in de aprildagen van 1945 niet alleen de Ijsselbruggen ondermijnd, maar ook de spoorwegviaducten en een aantal gebouwen in Deventer, zoals het postkantoor. Onder de telefooncentrale lag twaalf kilogram stikstof, parallel geschakeld in pakketten van vier kilo. In de kabelkelder was zes kilo dynamiet geplaatst, in het benzineaggregaat niet minder dan vijftien kilo en op het versterkstation nog eens dik zes kilogram. Alles bij elkaar meer dan voldoende om niet alleen het domein van Tante Pos, maar de halve Nieuwstraat met alles erop en eraan op te blazen.
Dij Ijsselbruggen vielen als verwrongen staalmassa’s van hun pijlers, toen de Duitsers dat wilden. De spoorwegviaducten werden ook grondig vernield. Maar het postkantoor bleef overeind, hoe nadrukkelijk zijn vernietiging ook bij herhaling werd bevolen. Dat alles dankzij een wapenfeit waar geen bevrijder aan te pas kwam.
Ze zaten in het hol van de leeuw, acht gewapende verzetsstrijders. Want in de pastorie van de Lutherse kerk aan de Smedenstraat was ook de bewakingsgroep van het postkantoor gelegerd. De mannen van de knokploeg wisten precies wat er in het door de Duitsers bemande postkantoor aan de hand was. Want in het kantoor bevond zich hun negende man, die voor een speciale telefoonverbinding met het Lutherhuis had gezorgd. Het was – nee, we noemen geen namen, want bij verzet past de grootst mogelijke anonimiteit- een leerlinginstrumentmaker. Hij werkte er al jaren en hoorde voor de Duitsers zo’n beetje bij het meubilair.
Toen er steeds meer geallieerde granaten over de stad gierden en de meeste Duitsers hun heil zochten in de kelder, zag de KP’er in het postkantoor zijn kans schoon. Hij belde ijlings zijn kameraden in het Lutherhuis en deelde mee dat de kust veilig was. Via de puinhopen van het gebombardeerde Grote en Voorster Gasthuis sloop de knokploeg zo vlug mogelijk naar de onbewaakte achterkant van het postkantoor. Plotseling doken er toch nog een paar bezetters op. Er vielen schoten en de Duitsers kozen het hazenpad.
Op de bewakingsgroep in het Lutherhuis hadden de schoten een de KP’ers danig in de kaart spelend effect. De Duitsers kregen er namelijk veel haast door om in de schuilkelder te komen. Zo veel haast zelfs, dat ze hun wapens gewoon vergaten. De achterhoede van de knokploeg hoefde dan ook niets anders te doen dan de kelderdeur dicht houden, waarmee een groot deel van de bewaking onschadelijk was gemaakt. Een koerierster belde die blijde mare opgetogen door naar de negende man in het postkantoor. Hij begreep de boodschap verkeerd, dacht dat de Duitsers boven overmeesterd waren en verliet zijn post in de ondergrondse telefooncentrale. Boven gekomen zag hij echter de meeste Duitsers nog druk bezig met de dingen van alledag. Toen ze hem zagen verzon hij gauw een smoesje en daalde weer af naar de centrale.
Een minuut of wat later drongen de KP’ers binnen. Ze verspreidden zich snel en geluidloos door het gebouw. Het kostte hen geen moeite om achttien volkomen verraste Duitsers te overmeesteren en te ontwapenen. Prompt werden nu aan de hand van een meegebrachte lijst alle toestellen van Duitsers en NSB’ers afgesloten, zodat er tussen bezetters en hun handlangers geen telefonisch contact meer mogelijk was. Toen dat gebeurd was, liep voor het postkantoor de Duitse wachtpost nog steeds te ‘schilderen’. De KP’ers lieten hem voorlopig rustig heen en weer stappen, want een betere camouflage konden zij zich nauwelijks wensen. Later werd hij zonder moeite ook ‘ingerekend’, evenals een Duitse soldaat die keurig netjes aanbelde en beleefd kwam vragen om een lijntje naar Olst.
De gevangen Duitsers werden opgeborgen in het Lutherhuis. Een soldaat maakte op een gegeven moment een verdachte beweging: hij werd zonder pardon neergeknald en zwaar gewond. Toen de knokploeg met de gevangenen in het Lutherhuis waren beland, kwamen er plotseling weer enkele Duitsers opdraven. Eén van de KP’ers stak de loop van zijn sten door de brievenbus naar buiten. De Duitse stemmen stokten, even was het stil en toen klonk buiten het snel wegstervende geluid van zoolbeslag op straatklinkers. De ongewenste bezoekers waren er op een draf vandoor gegaan. Om versterking te halen? De tijd zou leren dat dit niet meer lukte, want de knokploeg hield het postkantoor tot de Canadezen kwamen.