Het oorlogsverhaal van Janny Stremmelaar

Het oorlogsverhaal van Janny Stremmelaar

Interviewer: Wim de Jong, lid 4 mei comité

Janny Stremmelaar is nu 89 jaar. Ze is in 1965 gescheiden van André Hendriks en sinds 2019 weduwe van Geert Schotkamp.
Ze kan goed vertellen en weet nog veel details. Merkwaardigerwijs heeft ze met haar kinderen en kleinkinderen nog maar weinig gesproken over de oorlog.

Zij was 7 jaar toen de oorlog begon. Janny lag toen in het ziekenhuis,  dat kan ze nog zich nog herinneren. Er kwamen vliegtuigen over. Ze had nog nooit een vliegtuig gezien. Zo groot als een auto. En die bleven vliegen, onbegrijpelijk! Op de vleugels stonden grote hakenkruizen.

“Ik was thuis de oudste. Ik ben van 1933 en heb een zusje die geboren is in 1937 een broer in 1942 en een broertje in 1946. 
Wij woonden toen in de Randerstraat, hoek Gooierstraat, vlak bij het spoor. Daar speelden wij vaak. Voordat we daar op het spoor konden gaan spelen kropen we tot op de spoordijk en gingen daar platliggen om over het spoor emplacement te turen, om te kijken of er SS’ers aanwezig waren.
Wij verplaatsten ons vaak door langs het spoor te lopen. Er liep toen ook nog een spoor, langs de Berkelweg, richting de Industrieweg. Zo gingen wij ook altijd naar een oom en tante die daar op het Knutteldorp woonden. Beneden stonden NSB’ers (petroleummannetjes) te controleren bij viaducten en mijn vader liep gewoon ongezien bovenlangs.

Er stond op de kop van de Randerweg op het spoor een seinhuisje. Daar mochten we vaak zijn van de seinwachter. Hij waarschuwde ons dan als er een kolentrein in aantocht was. Die reed heel langzaam bij Deventer. Waarschijnlijk zorgde hij ervoor. Wij klommen dan op de trein. Ik was heel lenig. Later trok ik mijn vriendinnetje er dan op: Toosje Roelofs. We gooiden er steeds zo’n groot blok antraciet af. Dat viel dan in stukken en wij namen het spul mee naar huis. Thuis waren ze daar blij mee voor warmte en koken. Dat was natuurlijk allemaal heel illegaal. Onze ouders wisten er aanvankelijk niets van. Mijn vader vond het klimmen op treinen veel te gevaarlijk. Hij verbood dat, maar we bleven het doen. Er is ook wel eens op ons geschoten door SS’ers. Ook de machinist mocht ons natuurlijk niet zien.

Een keer bleven wij erop zitten tot Bathmen. We gingen met de lorrie terug of lopend. Zulke afstanden waren voor ons niet ongewoon. We moesten bijvoorbeeld weleens melk halen in Lettele. Ik heb eigenlijk nooit honger gehad. Kan ik mij in ieder geval niet herinneren. Mijn vader trok er vaak op uit om voedsel te regelen en hij had een moestuin. Naar mijn herinnering was er ook altijd nog wel iets van groente te koop in de winkel. Kan mij ook nog herinneren dat wij rogge moesten malen in de koffiemolen. Dat was zwaar werk voor een kind.

Tijdens onze aanwezigheid op het spoor is er ook een meisje van 10-12 jaar doodgeschoten op het emplacement. Die schoten heb ik gehoord, maar het meisje heb ik niet gezien. Later heb ik gehoord dat het meisje bij ons uit de wijk kwam en was overleden. Haar naam kan ik me niet meer herinneren. Er werd toen verteld dat de Duitsers zich verdekt hadden opgesteld achter de wielen van treinwagons. Daarom moesten we altijd eerst ongezien de dijk op en het emplacement goed af turen om te kijken of SS’ers er liepen. Dat waren altijd twee dezelfde jonge Nederlandse jongens met geweren, SS’ers zoals wij die noemden, van rond de twintig jaar oud.
Wij waren er best wel gehaaid in dat observeren en speelden in op hun aanwezigheid. Als ze richting station gingen wisten wij genoeg en hadden wij vrij spel bij het seinhuis.

Ook gingen wij turf sprokkelen op het knutteldorp. Mijn nichtje woonde daar en bij het Olifant-bruggetje lagen turfschepen. Met haar ging ik daar op de kade bij- en op die turfschepen (resten) turf, kleine harde en langere zachte, sprokkelen. Die langere zachte gebruikten we om de kachel mee aan te maken.

Najaar 1944, aan eind van de oorlog hadden we zelfs drie meisje uit Den Haag in huis om bij ons aan te sterken. Eén ervan, Corrie, was zo zwak dat ze aanvankelijk niet lopen kon. Het is later allemaal goed gekomen met haar. Ze herstelde snel, zodat ze in plaats van mijn vader een keer met mij mee kon om hout te zagen in het Kolkbos. Het gezaagde hout en de zaag werden echter in beslaggenomen. Een flinke tegenvaller. Na de bevrijding bleef Corrie een tijdje bij ons, omdat ze verkering kreeg met een Canadees. Later is ze getrouwd met een piloot en geëmigreerd naar Australië.

De jongens uit de kazerne in Schalkhaar marcheerden vaak marsliedjes zingend over de Rielerenk en Rielerweg. Ik stapte en neuriede dan lekker mee. Thuis werd dat mij streng verboden door mijn vader.

Dat wij thuis anti-Duits werden opgevoed  bleek wel toen wij als kinderen zonder blikken of blozen een auto met Duitse hoge Pieten, die met die zwarte platte petten op, de verkeerde kant op wezen toen zij bij ons stopten en vroegen waar parachutisten uit een gecrasht geallieerd toestel waren neergekomen. Ik was toen met een vriendinnetje op weg naar Lettele om melk te halen.

Mijn vader heeft voor de oorlog zwaar TBC gehad. Twee jaar heeft hij in een sanatorium gelegen. Meerdere familieleden van hem zijn aan de ziekte bezweken. Vader had daardoor geen werk, maar hoefde ook niet naar Duitsland om daar te werken. Duitsers waren als de dood voor deze ziekte. Toch was mijn vader erg bang opgepakt te worden bij een razzia, want dan namen ze wel iedereen mee. Mijn vader vluchtte bij razzia’s altijd naar de moestuin. Daar lag hij dan – met zijn hond – doodstil tot het voorbij was. Daarna bleef hij veiligheidshalve nog een nachtje weg en logeerde hij bij een bevriende familie.

De treinen die langskwamen met mensen erin, dat was vreselijk! Die geluiden: roepen en huilen. Goederenwagons vol met mensen, allemaal staand. Wie daarin zaten weet ik niet: joden, dwangarbeiders? We hebben als kinderen weleens stiekem een wagon opengemaakt. Meerdere mannen zijn toen ontsnapt. De meesten zijn weer gepakt, behalve één. Die kon een gangetje inschieten. Hij heeft heel de oorlog verder ondergedoken gezeten bij Van Egmond.

Van wegvoering van joden kan ik mij weinig herinneren. Behalve van Bennie. Dat jongetje zat ondergedoken in de buurt bij ons achter. Hij werd opgehaald, dat vonden wij erg. Wij speelden wel met hem.

Van bombardementen (foto rechts: bron Beeldbank Gilde Deventer) kan ik mij ook nog het een en ander herinneren. In de verte hoorde je ze aankomen, een heel zwaar geluid. Mijn vader had bij ons thuis een soort schuilkelder gemaakt. Van allerlei deuren en planken had hij een dak gemaakt. Daaroverheen een laag zand. Toen ik er een keer alleen in was stortte het bouwwerk half in. Ik droom er nog wel eens van dat ik ergens niet uit kan komen. Het bouwwerk moest afgebroken worden en helemaal opnieuw opgebouwd.

Nu met de oorlog in Oekraïne denk ik vaak terug naar die bombardementen en die permanente angst. Dat moeten die mensen daar ook ervaren, steeds als het luchtalarm afgaat die angst …  Hartkloppingen krijg je daarvan. Zelf heb ik nog wel 20 jaar last gehad van buikpijn e.d. als het luchtalarm afging eens per maand om 12 uur. 

Wonen bij het spoor was gevaarlijk in verband met bombardementen. Maar er stond ook nog luchtafweer vlakbij ons huis. Aan het eind van de oorlog werden die plekken aangevallen door jagers van de geallieerden. Als er een aanval kwam moest je in een eenmansgat springen. Die waren overal in de stad gegraven. Een keer moest ik van mijn vader iets wegbrengen naar de Smedenstraat. Vlakbij het station kwam er een aanval. Meteen in het gat gedoken, samen met een man die daar een kiosk had. Het hele gat zat vol met gruis. De man heeft mij helemaal schoon moeten borstelen. Later heb ik nog een keer in zo’n gat gezeten. De Rode Kruistrein waarin ik zat werd (toch) beschoten.

Bij de bevrijding van Deventer hebben we ook nog angstige momenten beleefd. We zijn toen ’s nachts opgehaald omdat het bij ons te gevaarlijk werd. Ons huis bleek later doorzeefd met kogels. We gingen naar een hele grote schuilkelder van Thomassen en Drijver. Daar zaten nog veel meer mensen, ook uit de Raambuurt. Toen we op Bevrijdingsdag boven kwamen stonden daar de enorm-grote  tanks van de Canadezen. We kregen van hen grote boterhammen wit brood met bosbessenjam. Geweldig vonden we dat!

Dwangarbeiders waren niet alleen werkzaam in Duitsland, maar ook in Deventer. Ze werden bewaakt door SS’ers met geweren. Dat zie ik nog zo voor me.” Janny herinnert zich de brede zogenaamde tankvallen die gegraven moesten worden rond de stad. Er was er een van de Rielerkolk tot het kanaal.

“Na de bevrijding op 10 april kreeg mijn vader werk als chauffeur bij het leger, bij de aan- en afvoertroepen. Hij bracht dwangarbeiders en andere landgenoten terug uit Duitsland.

Men was bang voor besmettelijke ziektes. Ik kan mij nog herinneren dat wij – uit voorzorg – helemaal werden ingesmeerd met iets tegen schurft. Dat had vast te maken met het werk dat mijn vader deed”.

Interview door Wim de Jong op 23 december 2022.

Bombardement 28 oktober 1944