Passages uit “De Joodse gemeente te Deventer”

Passages uit “De Joodse gemeente te Deventer”

Personeel hield Joodse patiënten verborgen

In de ziekenhuizen en de psychiatrische inrichting in Deventer werd het verboden Joden op te nemen en degenen die er verpleegd werden, moesten er uit. Maar de directies van de verpleeginrichtingen wisten wel raad; zij en de doktoren, alsmede het verplegend personeel deden net alsof er geen Duitser bestond. Ze rekten het verblijf van Joodse patiënten of hielden deze verborgen. In dit verband dient de naam van de geneesheer-directeur van de Brinkgreve, dr. Piebenga, genoemd te worden, die door zijn verzet zich tijdelijk van zijn vrijheid beroofd zag. Hij gaf blijk van standvastigheid, toen de Duitse dwangbevelen kwamen.

 

Vernietiging van de synagoge aan de Golstraat

Na een vergadering in het kringhuis trokken in de nacht van 25 op 26 juli 1941 een bende NSB’ers gewapend met allerlei vernietigingswerktuigen in de richting van de synagoge aan de Golstraat. Beschermd door het donker en onder leiding van de kringleider der NSB te Deventer, jhr. S., werden in korte tijd de deuren van het gebouw geforceerd en alles wat zich in het kerkgebouw bevond, op weerzinwekkende wijze vernield. Het vandalisme kende geen grenzen, zelfs de Heilige Wetsrollen werden aan flarden gescheurd. Ook ornamenten en zitplaatsen werden vernield; de Heilige Arke werd stuk geslagen en van de gehele inventaris bleef geen spaan heel.

Machteloos en hulpeloos moesten de omwonende Joodse ingezetenen van Deventer dit alles gadeslaan, want iedere poging tot ingrijpen werd met de dood bedreigd. De joelende bende, voldaan over hetgeen tot stand werd gebracht, ging terug naar het kringhuis, waar de ‘heldendaden’ werden besproken.

Het publiek dat de volgende morgen kennis nam van de gruwelijke vernieling, pakte zich voor de synagoge samen en sprak luid zijn verontwaardiging over dit staaltje vandalisme uit. De mensenmenigte werd zo groot, dat de politie handelend moest optreden en de menigte verspreidde. De grote afkeuring van het publiek scheen ook tot de NSB’ers te zijn doorgedrongen. Al spoedig kwam het bevel dat de deuren van de synagoge moesten worden afgesloten of dichtgetimmerd.

Dezelfde dag maakte de burgemeester naar aanleiding van een mededeling van de procureur-generaal, bekend dat Deventer gerangschikt was onder de plaatsen waar de bewegingsvrijheid van Joden beperkt werd. Joden mochten niet meer in zwembaden en plantsoenen komen, geen theatervoorstellingen bezoeken, niet in hotels logeren etc.

In een zaal aangrenzend aan de vernielde synagoge, werd sindsdien vuriger gebeden dan ooit. In de synagoge zelf zagen enige Joodse onderduikers kans zich te verbergen. Hun verblijf daar was echter zeer primitief en toen na verraad de Gestapo achter hun schuilplaats kwam, werden de slachtoffers op enige uitzonderingen na (zij die nog wisten te vluchten) naar Westerbork overgebracht, om vandaar te worden vervoerd naar de Duitse hel vanwaar zij niet zouden terugkeren.

 

Oproep tot keuring

Op 21 augustus 1942 wachtte de Deventer Joden een droevig lot. Het merendeel van de mannen tussen 18 en 60 jaar werd na keuring weggevoerd. Vrouwen, grijsaards en kinderen bleven nog achter in Deventer. Een aantal van hen dook onder. Zij bleken verstandig te hebben gehandeld, want de slachtoffers die zich voor het werkkamp gemeld hadden, werden voor het merendeel in den vreemde ter dood gebracht.

Het aantal dat zich meldde, bleek te gering te zijn in Duitse ogen. Tot januari 1943 werden razzia’s voorbereid, maar door de goede samenwerking tussen politie en Joodse raad was iedere razzia bij voorbaat al mislukt. Ook de meeste niet-Joodse burgers van Deventer leefden mee met de Joodse bevolkingsgroep. Zo was er toen de Joden alleen ’s middags tussen 3 en 5 uur hun inkopen mochten doen van de al schaarse levensmiddelen, een bekende groenteleverancier die juist voor zijn Joodse klanten de mooiste groente- en fruitsoorten achterhield en ze bovendien goedkoper gaf.

 

Afgevoerd als vee

In februari 1943 reden veewagens voor op de Brinkgreve. De directie werd gedwongen de Joodse patiënten uit de paviljoens te halen en uit te leveren aan de S.D.. De patiënten werden in de wagens gedreven en op ten hemelschreiende wijze opeengepakt. Prikkeldraad diende om de wagens te sluiten.

 

De prijs voor hulp aan onderduikers

Op 8 augustus 1944 voltrok zich een drama aan de Veenweg. De Joodse familie Spanier uit de Lange Bisschopstraat zat hier ondergedoken bij de familie Woriseck. Mevrouw Woriseck, die later als getuige voor het bijzonder Gerechtshof verscheen, verklaarde:

“Drie landwachters, een zekere W., H. en F., traden onze woning binnen voor een huiszoeking. In onze woning waren de heer H. Spanier en diens echtgenote mevrouw Spanier-Weinberg ondergedoken. De landwachters doorzochten het huis tot drie maal toe, aanvankelijk zonder iets te vinden. Het noodlot wilde echter, dat bij een opening van een kast de familie Spanier door de landwacht toch werd gevonden. Arrestatie van de familie Spanier volgde. Toen mijn man de landwachters 50.000 gulden aanbood indien de arrestatie geen voortgang zou vinden, gaf de landwachter F. mijn man een klap in het gezicht.”

Na twee dagen in voorarrest te hebben gezeten werden de heer en mevrouw Spanier naar het beruchte Auschwitz gezonden, vanwaar zij nimmer terugkeerden. Mevrouw Woriseck en haar zoon werden na een paar dagen arrest weer vrijgelaten, maar van meneer Woriseck werd nooit meer iets vernomen.

 

De beul van Bathmen en Schalkhaar

Na de oorlog kwamen nog meer gruwelijkheden aan het licht. Met name toen de beruchte wachtmeester H. voor het gerecht kwam. H. was een genie in het uitvinden van de vreselijkste kwellingen, die zich hoofdzakelijk afspeelden in Schalkhaar en Bathmen.

Hij was het die in maart 1945 zijn naam verbond aan de dood van de Zutphense politieman Bouma. Ook was hij het die Joodse arrestanten, waaronder de Deventenaren De Vries en De Lange, liet ontkleden, met water overgoot en dan opdracht gaf om elkaar met bezems schoon te vegen. Een getuige, destijds elektrotechnisch ambtenaar en eveneens één van zijn arrestanten, hoorde hoe landwachter H. de Joodse gevangenen honderd maal liet zeggen: “Wij hebben de Christenen uitgezogen.” Hij zag ook dat deze sadist bij zogenaamde gymnastiekoefeningen De Vries aan de haren omhoog trok. Volgens deze getuige moesten de Joden, die het van alle arrestanten wel het zwaarst te verduren kregen, de soldatenurinoirs met de nagels afkrabben.

In samenwerking met de niet minder beruchte overste F., boeide en ranselde hij zijn slachtoffers. Hij nam hun fietsen, horloges, ringen en geld af. In Gorssel was hij enige malen een leidende figuur bij de jacht op ondergedoken Joden, die zich schuilhielden in tuinhuisjes.