Toen de oorlog in 1940 uitbrak was ik 5 jaar oud. We woonden toen in de Noordenbergstraat op een bovenverdieping, tussen de twee bruggen in.
Wanneer de sirenes afgingen moesten we snel naar beneden naar een grote schuilkelder achterin dat pand. Eens lukte dat niet en werd ik door een onbekende beetgepakt en in een koelcel geduwd. Heel eng was dat!
Het geronk van de laagvliegende vliegtuigen en het gepokkepok van de kogels vergeet je niet gauw. Na zo’n aanval gingen mijn broers de hulzen zoeken. Naast ons was een bom gevallen met gewonden en ook ons dak was eraf geschoten.
Het werd toen zo gevaarlijk dat mijn vader besloot om naar familie in Heino te verhuizen. Ook daar beleefden we van alles. In een melkfabriek slapen, in een kuil bij een boer.
De bevrijding van de Canadezen was dan ook aan een heel nieuw leven beginnen. Maar alles had mij zo aangegrepen dat ik van een arts met m’n zusje met de Oranje Nassau voor een half jaar naar Engeland moest. Helaas heb ik de beleving van toen als kind nooit van me af kunnen zetten .